29. Toen vroeg de koning: Is het wel met de jongeling, met Absalom? Achimaäs antwoordde: Ik zag een grote oploop, toen Joab de knecht des konings, uw knecht, zond; maar ik weet niet wat het was.
30. Daarop zeide de koning: Treed terzijde, ga hier staan. Hij trad terzijde en bleef daar staan.
31. En zie, toen kwam de Ethiopiër. De Ethiopiër zeide: Mijn heer de koning ontvangt een goede tijding, want de Here heeft u heden recht verschaft tegenover allen die tegen u waren opgestaan.