7. Salomo heiligde het midden van de voorhof, vóór het huis des Heren, want daar bereidde hij de brandoffers en de vetstukken van de vredeoffers, omdat het koperen altaar dat Salomo gemaakt had, het brandoffer, het spijsoffer en de vetstukken niet kon bevatten.
8. Toen vierde Salomo gedurende zeven dagen het feest en geheel Israël met hem, een zeer grote gemeente, van de weg naar Hamat af tot aan de Beek van Egypte.
9. En op de achtste dag hielden zij een feestelijke vergadering, want de inwijding van het altaar hadden zij zeven dagen lang gevierd; het feest duurde zeven dagen.
10. Op de drieëntwintigste dag van de zevende maand liet hij het volk naar hun tenten gaan, verheugd en welgemoed wegens het goede dat de Here aan David, aan Salomo en aan zijn volk Israël gedaan had.