2 Kronieken 32:8-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Met hem is een vleselijke arm, maar met ons is de Here, onze God, die ons helpt en onze oorlogen voert. En het volk steunde op de woorden van Jechizkia, de koning van Juda.

9. Hierna zond Sanherib, de koning van Assur, die zelf met zijn gehele macht voor Lakis lag, zijn dienaren naar Jeruzalem, tot Jechizkia, de koning van Juda, en tot alle Judeeërs die zich in Jeruzalem bevonden, met de boodschap:

10. Zo zegt Sanherib, de koning van Assur: waarop vertrouwt gij, terwijl gij in Jeruzalem ingesloten zit?

11. Misleidt Jechizkia u niet, om u van honger en dorst te laten sterven, door te zeggen: de Here, onze God, zal ons uit de macht van de koning van Assur redden?

12. Heeft niet deze zelfde Jechizkia zijn hoogten en altaren verwijderd en tot Juda en Jeruzalem gezegd: voor één altaar zult gij u neerbuigen en daarop offers ontsteken?

13. Weet gij niet, wat ik en mijn vaderen gedaan hebben aan al de natiën der andere landen? Hebben soms de goden der volken van die landen hun land uit mijn macht kunnen redden?

14. Wie is er onder al de goden dezer volken, welke mijn vaderen met de ban getroffen hebben, die zijn volk uit mijn macht kon redden, dat uw God u uit mijn macht zou kunnen redden?

15. Nu dan, laat Hizkia op deze wijze u niet bedriegen noch u misleiden, en gelooft hem niet, want geen enkele god van enige natie of koninkrijk heeft zijn volk uit mijn macht en uit de macht mijner vaderen kunnen redden; hoeveel te min zal uw God u uit mijn macht kunnen redden!

16. En nog meer spraken zijn dienaren tegen de Here God en tegen diens knecht Jechizkia.

17. Ook had hij een brief geschreven, waarin hij de Here, de God van Israël, hoonde en van Hem zeide: Evenmin als de goden van de volken der andere landen hun volk uit mijn macht gered hebben, zal de God van Jechizkia zijn volk redden uit mijn macht.

18. En zij riepen met luide stem in het Judees tot het volk van Jeruzalem op de muur, om hen bevreesd te maken en hen te verschrikken, opdat zij de stad zouden kunnen innemen.

19. Aldus spraken zij over de God van Jeruzalem als over de goden van de volken der aarde, het maaksel van mensenhanden.

20. Maar koning Jechizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden deswege en riepen naar de hemel.

2 Kronieken 32