17. Ook had hij een brief geschreven, waarin hij de Here, de God van Israël, hoonde en van Hem zeide: Evenmin als de goden van de volken der andere landen hun volk uit mijn macht gered hebben, zal de God van Jechizkia zijn volk redden uit mijn macht.
18. En zij riepen met luide stem in het Judees tot het volk van Jeruzalem op de muur, om hen bevreesd te maken en hen te verschrikken, opdat zij de stad zouden kunnen innemen.
19. Aldus spraken zij over de God van Jeruzalem als over de goden van de volken der aarde, het maaksel van mensenhanden.
20. Maar koning Jechizkia en de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden deswege en riepen naar de hemel.
21. Toen zond de Here een engel, die alle krijgshelden, vorsten en oversten in de legerplaats van de koning van Assur verdelgde, zodat hij met beschaamd gelaat naar zijn land terugkeerde. Eens, toen hij het huis van zijn god was binnengegaan, hebben zijn eigen zonen hem daar met het zwaard geveld.
22. Aldus verloste de Here Jechizkia en de inwoners van Jeruzalem uit de macht van Sanherib, de koning van Assur, en uit de macht van alle anderen, en Hij gaf hun rust aan alle zijden.
23. Velen brachten naar Jeruzalem geschenken voor de Here en kostbaarheden voor Jechizkia, de koning van Juda. Van toen af stond hij bij alle volken hoog in aanzien.
24. In die dagen werd Jechizkia ten dode toe ziek. Toen bad hij tot de Here en Hij sprak tot hem en gaf hem een wonderteken.
25. Maar Jechizkia schoot te kort in dankbaarheid voor de weldaad, hem bewezen, want hij werd hoogmoedig, zodat er toorn kwam te rusten op hem, op Juda en op Jeruzalem.
26. Toen verootmoedigde Jechizkia zich over zijn hoogmoed, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de toorn des Heren niet over hen kwam in de dagen van Jechizkia.
27. Jechizkia bezat zeer veel rijkdom en luister; hij maakte zich schatkamers voor zilver, goud, edelgesteente, specerijen, schilden en allerlei kostbaar gerei;