17. Toen telde Salomo al de mannelijke vreemdelingen, die in het land van Israël waren, na de telling die zijn vader David had gehouden, en er bleken er honderddrieënvijftigduizend zeshonderd te zijn.
18. En hij maakte zeventigduizend van hen tot lastdragers en tachtigduizend tot steenhouwers in het gebergte en drieduizend zeshonderd tot opzichters, om het volk aan het werk te zetten.