2 Kronieken 18:26-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. zo spreekt de koning: zet deze in de gevangenis en geeft hem brood en water der verdrukking, totdat ik behouden terugkom.

27. Doch Micha zeide: Indien gij inderdaad behouden terugkomt, heeft de Here door mij niet gesproken. Voorts zeide hij: Hoort, gij volken altemaal!

28. Daarna trok de koning van Israël op, met Josafat, de koning van Juda, tegen Ramot in Gilead.

29. Toen zeide de koning van Israël tot Josafat: Ik zal vermomd in de strijd gaan; houdt gij echter uw staatsiegewaad aan. Daarop vermomde zich de koning van Israël en zij begaven zich in de strijd.

30. De koning van Aram nu had zijn wagenoversten geboden: Gij zult niet strijden tegen klein of groot, maar alleen tegen de koning van Israël.

31. Zodra de wagenoversten Josafat zagen, riepen zij: Dat is de koning van Israël; en zij omsingelden hem om hem aan te vallen. Maar Josafat riep luid en de Here hielp hem, God lokte hen van hem weg.

2 Kronieken 18