2. want ik weet van uw bereidvaardigheid, op grond waarvan ik bij de Macedoniërs over u roem, dat Achaje sinds verleden jaar gereed staat, en uw ijver heeft de meesten (tot navolging) geprikkeld.
3. Doch ik zend deze broeders, opdat onze roem over u in deze aangelegenheid niet ongegrond blijke, maar gij gereed moogt zijn, zoals ik erover sprak,
4. opdat niet, indien er Macedoniërs met mij zouden medekomen en zij u niet gereed zouden vinden, wij – om niet te zeggen: gij – in deze stellige verwachting zouden beschaamd worden.
5. Ik achtte het dus noodzakelijk de broeders op te wekken, van tevoren tot u te gaan en uw vroeger toegezegde milde gave vooraf in gereedheid te brengen, zodat zij klaar ligt als een milde gave en niet als een afgeperste gift.
6. (Bedenkt) dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.