2 Koningen 9:29-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

29. Achazja nu was koning geworden over Juda in het elfde jaar van Joram, de zoon van Achab.

30. Jehu kwam te Jizreël. Toen Izebel dit vernomen had, beschilderde zij haar ogen met zwart en versierde haar hoofd, en zij keek uit het venster.

31. Toen Jehu de poort binnenkwam, riep zij: Is het wel met Zimri, de moordenaar van zijn heer?

32. En hij hief zijn gelaat op naar het venster en zeide: Wie is op mijn hand? Wie? En toen twee, drie hovelingen hem aankeken,

2 Koningen 9