1. In het zevenentwintigste jaar van Jerobeam, de koning van Israël, werd Azarja koning, de zoon van Amasja, de koning van Juda.
2. Hij was zestien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde tweeënvijftig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jekolja; zij was uit Jeruzalem.
3. Hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader Amasja gedaan had.