1 Tessalonicenzen 4:4-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. dat ieder uwer in heiliging en eerbaarheid zijn vat wete te verwerven,

5. niet in hartstochtelijke begeerlijkheid, zoals ook de heidenen, die van God niet weten,

6. en dat men zijn broeder niet slecht behandele of bedriege in deze zaak, want de Here is een wreker van dit alles, zoals wij u ook vroeger gezegd en nadrukkelijk betuigd hebben.

7. Want God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar in heiliging.

8. Daarom, wie dit verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u immers ook zijn heilige Geest geeft.

9. Over de broederliefde is het niet nodig u te schrijven; immers, gij hebt zelf van God geleerd elkander lief te hebben;

10. gij doet dat dan ook ten aanzien van alle broeders in geheel Macedonië.Maar wij vermanen u, broeders, dit nog veel meer te doen,

11. en er een eer in te stellen rustig te blijven en uw eigen zaken te behartigen en met uw handen te werken, zoals wij u bevolen hebben,

12. opdat gij u behoorlijk gedraagt ten aanzien van hen, die buiten staan, zonder iets nodig te hebben.

13. Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere (mensen), die geen hoop hebben.

14. Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem.

15. Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan,

1 Tessalonicenzen 4