1 Samuël 26:16-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Wat gij gedaan hebt, is niet goed. Zo waar de Here leeft, gij zijt kinderen des doods, omdat gij uw heer, de gezalfde des Heren, niet bewaakt hebt. Nu dan, zie eens, waar de speer van de koning is en de waterkruik, die aan zijn hoofdeinde stond.

17. Saul herkende Davids stem en hij riep: Is dat uw stem, mijn zoon David? En David antwoordde: Ja, mijn heer de koning.

18. Toen zeide hij: Waarom achtervolgt mijn heer toch zijn knecht? Wat heb ik toch gedaan? Wat voor kwaad heb ik bedreven?

19. Nu dan, mijn heer de koning luistere naar de woorden van zijn knecht. Indien de Here u tegen mij opzet, dan moge Hij een offer ruiken; maar indien het mensen zijn, vervloekt zijn zij voor het aangezicht des Heren, omdat zij mij thans verwijderd houden van de gemeenschap met het erfdeel des Heren, en zeggen: ga heen, dien andere goden.

1 Samuël 26