15. Toch zijn die mannen zeer goed voor ons geweest; zij zijn ons niet lastig gevallen en wij hebben niets gemist al de tijd, dat wij in het veld waren en in hun nabijheid op en neer trokken.
16. Een muur waren zij om ons heen, zowel bij nacht als bij dag, al de tijd, dat wij in hun nabijheid de schapen weidden.
17. Nu dan, weet wel wat u te doen staat, want over onze heer en over zijn gehele huis is het onheil vast besloten, en hij is een man van niets, men kan met hem niet spreken.
18. Toen nam Abigaïl haastig tweehonderd broden, twee kruiken wijn, vijf toebereide schapen, vijf maten geroosterd koren, honderd rozijnenkoeken en tweehonderd klompen vijgen, laadde die op ezels,
19. en zeide tot haar knechten: Trekt voor mij uit; zie, ik kom achter u aan. Maar haar man Nabal deelde zij het niet mee.