1. David kwam te Nob bij de priester Achimelek. Toen ging Achimelek David bevende tegemoet en vroeg hem: Waarom zijt gij alleen en is er niemand bij u?
2. David antwoordde de priester Achimelek: De koning heeft mij iets opgedragen en tot mij gezegd: niemand mag ook maar iets weten van de zaak waarvoor ik u uitzend en die ik u heb opgedragen. De manschappen heb ik ergens heengezonden.
3. Nu dan, wat hebt gij voorhanden? Geef mij vijf broden mee of wat er maar is.