10. Ook zeide de Filistijn: Ik tart heden de slagorden van Israël: geeft mij een man, dat wij samen strijden.
11. Toen Saul en geheel Israël deze woorden van de Filistijn hoorden, werden zij verschrikt en vreesden zeer.
12. David nu was de zoon van die Efratiet uit Betlehem in Juda, wiens naam was Isaï, deze had acht zonen. In Sauls tijd was deze man reeds oud en hoogbejaard.