1 Samuël 1:6-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen, omdat de Here haar moederschoot toegesloten had.

7. Jaar op jaar, zo dikwijls zij opging naar het huis des Heren, handelde hij zo en tergde zij haar; dan weende zij en at niet.

8. En haar man Elkana zeide tot haar: Hanna, waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tien zonen?

9. Eens, nadat men te Silo gegeten en gedronken had, stond Hanna op – de priester Eli zat op een stoel bij de deurpost van de tempel des Heren –

10. en bitter bedroefd bad zij tot de Here en weende zeer.

11. Toen deed zij een gelofte en zeide: Here der heerscharen, indien Gij werkelijk naar de ellende uwer dienstmaagd omziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor zijn gehele leven de Here geven en geen scheermes zal op zijn hoofd komen.

1 Samuël 1