1 Kronieken 4:21-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. De zonen van Sela, de zoon van Juda, waren: Er, de vader van Leka, Lada, de vader van Maresa, en de geslachten van de linnenwevers van Bet-Asbea.

22. Voorts Jokim en de mannen van Kozeba; Joas en Saraf die Moab hebben beheerst; en Jasubi-Lechem – dit zijn oude geschiedenissen.

23. Zij waren de pottenbakkers, bewoners van Netaïm en Gedera; zij woonden daar bij de koning en stonden in zijn dienst.

24. De zonen van Simeon waren: Nemuël, Jamin, Jarib, Zerach en Saul;

25. diens zoon was Sallum, diens zoon Mibsam, diens zoon Misma.

26. En de zonen van Misma: zijn zoon Chammuël, diens zoon Zakkur, diens zoon Simi.

27. En Simi had zestien zonen en zes dochters; zijn broeders echter hadden niet vele zonen. Hun gehele geslacht was niet zo talrijk als de nakomelingen van Juda.

28. Zij woonden in Berseba, Molada, Chasar-Sual,

29. Bilha, Esem, Tolad,

30. Betuël, Chorma, Siklag,

31. Bet-Hammarkabot, Chasar-Susim, Bet-Biri en Saäraim; dit waren hun steden, totdat David koning werd.

32. En hun nederzettingen waren Etam, Ain, Rimmon, Token en Asan, vijf steden,

33. ook al hun nederzettingen die rondom deze steden lagen, tot aan Baäl. Dit waren hun woonplaatsen. Zij hielden hun eigen geslachtsregisters.

34. En Mesobab, Jamlek, Josa, de zoon van Amasja,

35. Joël, Jehu – de zoon van Josibja, de zoon van Seraja, de zoon van Asiël –,

36. Eljoënai, Jaäkoba, Jesochaja, Asaja, Adiël, Jesimiël, Benaja

37. en Ziza – de zoon van Sifi, de zoon van Allon, de zoon van Jedaja, de zoon van Simri, de zoon van Semaja –

38. dezen die met name genoemd zijn, waren vorsten in hun geslachten. Hun families breidden zich sterk uit;

39. daarom gingen zij westwaarts van Gedor, tot aan de oostkant van het dal, om weidegrond te zoeken voor hun kudden.

1 Kronieken 4