28. Over de olijfbomen en de moerbeivijgebomen in de Laagte ging de Gederiet Baäl-Chanan, en over de olievoorraden Joas.
29. Over de runderen, die in Saron weidden, ging de Saroniet Sitrai, maar over de runderen in de dalen Safat, de zoon van Adlai.
30. Over de kamelen ging de Ismaëliet Obil; over de ezelinnen de Meronotiet Jechdejahu;
31. en over het kleinvee de Hagriet Jaziz. Deze allen waren de beheerders van de have van koning David.