20. de dertiende was Subaël, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
21. de veertiende was Mattitja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
22. de vijftiende was Jeremot, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
23. de zestiende was Chananja, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
24. de zeventiende was Josbekasa, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
25. de achttiende was Chanani, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;
26. de negentiende was Malloti, zijn zonen en zijn broeders: twaalf;