4. Van dezen moeten er vierentwintigduizend op het werk van het huis des Heren toezicht houden; zesduizend zullen opzieners en rechters zijn;
5. vierduizend poortwachters; en vierduizend zullen de Here prijzen op de instrumenten, die ik voor het lofprijzen heb laten maken.
6. Ook verdeelde David hen in afdelingen volgens de zonen van Levi: Gerson, Kehat en Merari.
7. Tot de Gersonieten behoorden Ladan en Simi.
8. De zonen van Ladan waren: het hoofd Jechiël, Zetam en Joël, drie;
9. de zonen van Simi: Selomit, Chaziël en Haran, drie. Dat waren de familiehoofden van Ladan.
10. En de zonen van Simi: Jachat, Zina, Jeüs en Beria; dat waren de zonen van Simi, vier.
11. Jachat was het hoofd, Ziza de tweede; maar Jeüs en Beria hadden niet veel zonen, daarom vormden zij samen één familie, één dienstgroep.
12. De zonen van Kehat waren: Amram, Jishar, Chebron en Uzziël, vier.