1 Kronieken 23:19-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. de zonen van Chebron: Jeria, het hoofd; Amarja, de tweede; Jachaziël, de derde; Jekamam, de vierde.

20. De zonen van Uzziël: Micha, het hoofd, en Jissia, de tweede.

21. De zonen van Merari waren: Machli en Musi; de zonen van Machli: Elazar en Kis.

22. Toen Elazar stierf, had hij geen zonen, maar alleen dochters; de zonen van Kis, haar neven, namen ze tot vrouw.

23. De zonen van Musi waren: Machli, Eder en Jeremot, drie.

24. Dit waren de Levieten naar hun families – de familiehoofden naar hun telling opgesomd met hun namen, hoofd voor hoofd – die een taak hadden bij de dienst van het huis des Heren, van twintig jaar oud en daarboven.

25. Want David had gezegd: De Here, de God van Israël, heeft zijn volk rust geschonken, en Hij woont voor immer te Jeruzalem;

26. nu behoeven de Levieten de tabernakel en al zijn dienstgerei niet meer te dragen.

1 Kronieken 23