19. de zonen van Chebron: Jeria, het hoofd; Amarja, de tweede; Jachaziël, de derde; Jekamam, de vierde.
20. De zonen van Uzziël: Micha, het hoofd, en Jissia, de tweede.
21. De zonen van Merari waren: Machli en Musi; de zonen van Machli: Elazar en Kis.
22. Toen Elazar stierf, had hij geen zonen, maar alleen dochters; de zonen van Kis, haar neven, namen ze tot vrouw.
23. De zonen van Musi waren: Machli, Eder en Jeremot, drie.
24. Dit waren de Levieten naar hun families – de familiehoofden naar hun telling opgesomd met hun namen, hoofd voor hoofd – die een taak hadden bij de dienst van het huis des Heren, van twintig jaar oud en daarboven.
25. Want David had gezegd: De Here, de God van Israël, heeft zijn volk rust geschonken, en Hij woont voor immer te Jeruzalem;
26. nu behoeven de Levieten de tabernakel en al zijn dienstgerei niet meer te dragen.