10. En de zonen van Simi: Jachat, Zina, Jeüs en Beria; dat waren de zonen van Simi, vier.
11. Jachat was het hoofd, Ziza de tweede; maar Jeüs en Beria hadden niet veel zonen, daarom vormden zij samen één familie, één dienstgroep.
12. De zonen van Kehat waren: Amram, Jishar, Chebron en Uzziël, vier.
13. De zonen van Amram: Aäron en Mozes; Aäron werd afgezonderd, opdat hij voor altijd als allerheiligst geheiligd zou worden, hij met zijn zonen, om offers te ontsteken voor het aangezicht des Heren, om Hem te dienen en in zijn naam te zegenen voor altijd.
14. Wat Mozes, de man Gods, betreft, zijn zonen werden bij de stam Levi gerekend.
15. De zonen van Mozes waren: Gersom en Eliëzer;
16. de zonen van Gersom: Sebuël, het hoofd.
17. De zonen van Eliëzer: Rechabja, het hoofd; en andere zonen had Eliëzer niet, maar de zonen van Rechabja waren buitengewoon talrijk.
18. De zonen van Jishar waren: Selomit, het hoofd;
19. de zonen van Chebron: Jeria, het hoofd; Amarja, de tweede; Jachaziël, de derde; Jekamam, de vierde.
20. De zonen van Uzziël: Micha, het hoofd, en Jissia, de tweede.
21. De zonen van Merari waren: Machli en Musi; de zonen van Machli: Elazar en Kis.
22. Toen Elazar stierf, had hij geen zonen, maar alleen dochters; de zonen van Kis, haar neven, namen ze tot vrouw.
23. De zonen van Musi waren: Machli, Eder en Jeremot, drie.
24. Dit waren de Levieten naar hun families – de familiehoofden naar hun telling opgesomd met hun namen, hoofd voor hoofd – die een taak hadden bij de dienst van het huis des Heren, van twintig jaar oud en daarboven.
25. Want David had gezegd: De Here, de God van Israël, heeft zijn volk rust geschonken, en Hij woont voor immer te Jeruzalem;
26. nu behoeven de Levieten de tabernakel en al zijn dienstgerei niet meer te dragen.
27. Immers volgens de laatste bevelen van David werd het getal der Levieten gevormd door hen, die twintig jaar oud waren en daarboven.