1 Kronieken 2:7-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. De zonen van Karmi: Akar, die Israël in het ongeluk stortte, doordat hij zich aan het gebannene vergreep;

8. en de zonen van Etan: Azarja.

9. De zonen, die aan Chesron werden geboren, waren: Jerachmeël, Ram en Kelubai.

10. Ram verwekte Amminadab; Amminadab verwekte Nachson, de vorst der Judeeërs;

11. Nachson verwekte Salma; Salma verwekte Boaz;

12. Boaz verwekte Obed; Obed verwekte Isaï;

13. en Isaï verwekte Eliab, zijn eerstgeborene, Abinadab, zijn tweede, Sima, zijn derde;

14. Netanel, zijn vierde, Raddai, zijn vijfde;

15. Osem, zijn zesde, David, zijn zevende.

16. Hun zusters waren Seruja en Abigaïl. De zonen van Seruja waren: Absai, Joab en Asaël, drie;

17. Abigaïl baarde Amasa, en de vader van Amasa was de Ismaëliet Jeter.

18. Kaleb nu, de zoon van Chesron, verwekte Jeriot bij zijn vrouw Azuba; en dit zijn haar zonen: Jeser, Sobab en Ardon.

19. Toen Azuba gestorven was, nam Kaleb zich Efrat tot vrouw en deze baarde hem Chur;

20. Chur verwekte Uri, en Uri verwekte Besaleël.

21. Daarna kwam Chesron tot de dochter van Makir, de vader van Gilead – hij nam haar tot vrouw, toen hij zestig jaar oud was –, en zij baarde hem Segub.

1 Kronieken 2