1 Kronieken 12:26-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Van de Levieten: vierduizend zeshonderd;

27. voorts Jehojada, een vorst van de Aäronieten, en met hem drieduizend zevenhonderd;

28. en Sadok, een jongeman, een dapper held, met zijn familie: tweeëntwintig oversten.

29. Van de Benjaminieten, de stamgenoten van Saul, drieduizend; het grootste gedeelte van hen was echter tot dusver trouw gebleven aan het huis van Saul.

30. Van de Efraïmieten: twintigduizend achthonderd, dappere helden, mannen van naam in hun families.

31. Van de halve stam Manasse: achttienduizend, met name aangewezen, gekomen om David koning te maken.

32. Van de Issakarieten, die de juiste tijden kenden, zodat zij wisten wat Israël doen moest: tweehonderd aanvoerders van hen met al hun broeders over wie zij het bevel voerden.

33. Van Zebulon, in het leger uitrukkend, toegerust tot de krijg met allerlei wapentuig: vijftigduizend, die zich zonder aarzeling in slagorde zouden opstellen.

34. Van Naftali: duizend oversten, en met hen zevenendertigduizend man met schild en speer.

35. Van de Danieten, toegerust tot de krijg: achtentwintigduizend zeshonderd.

36. Van Aser, in het leger uitrukkend, toegerust tot de krijg: veertigduizend.

37. En van de overzijde van de Jordaan, uit de Rubenieten, de Gadieten en de halve stam Manasse, voorzien van allerlei wapentuig voor de strijd: honderdentwintigduizend.

1 Kronieken 12