18. Ziet, hoe het gaat bij het Israël naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?
19. Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is?
20. Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten.