22. Daarop ging Salomo vóór het altaar des Heren staan ten aanschouwen van de gehele gemeente van Israël, breidde zijn handen uit naar de hemel
23. en zeide: Here, God van Israël, er is in de hemel boven en op de aarde beneden geen God als Gij, die vasthoudt aan het verbond en de goedertierenheid jegens uw knechten welke met hun gehele hart voor uw aangezicht wandelen;
24. die jegens uw knecht, mijn vader David, gehouden hebt wat Gij tot hem gesproken hadt, ja, die hetgeen Gij met uw mond hadt gesproken, met uw hand hebt volbracht, zoals heden blijkt.