1 Koningen 4:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Koning Salomo was dus koning over geheel Israël.

2. Dit waren zijn vorsten: Azarja, de zoon van Sadok, was de priester;

3. Elichoref en Achia, de zonen van Sisa, waren schrijvers; Josafat, de zoon van Achilud, was de kanselier;

4. Benaja, de zoon van Jojada, voerde het bevel over het leger; Sadok en Abjatar waren priesters;

5. Azarja, de zoon van Natan, ging over de landvoogden; Zabud, de zoon van Natan, een priester, was des konings vriend;

6. Achisar was de hofmaarschalk; en Adoniram, de zoon van Abda, stond over de herendienst.

7. En Salomo had over geheel Israël twaalf landvoogden, die de koning en zijn huis van voedsel moesten voorzien; één maand per jaar rustte op ieder de plicht om te leveren.

8. En dit zijn hun namen: Ben-Chur op het gebergte van Efraïm;

1 Koningen 4