1 Koningen 3:7-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. En nu, Here, mijn God, Gij zelf hebt uw knecht in de plaats van mijn vader David koning gemaakt, hoewel ik een jonge man ben; ik weet niet uit te gaan of in te gaan.

8. Zo staat uw knecht te midden van uw volk, dat Gij uitverkoren hebt, een groot volk, dat niet te tellen of te schatten is vanwege de menigte.

9. Geef dan uw knecht een opmerkzaam hart, opdat hij uw volk richte, door te onderscheiden tussen goed en kwaad, want wie zou in staat zijn dit uw talrijk volk te richten?

10. En het was goed in de ogen des Heren, dat Salomo dit gevraagd had.

11. En God zeide tot hem: Omdat gij dit gevraagd hebt, en voor u geen lang leven hebt gevraagd, en geen rijkdom, en ook niet gevraagd hebt het leven uwer vijanden, maar voor u inzicht hebt gevraagd om een rechtszaak te kunnen horen,

12. zie, Ik doe naar uw woord; zie, Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke vóór u niet geweest is, noch na u zal opstaan.

13. En ook wat gij niet gevraagd hebt, geef Ik u, zowel rijkdom als eer, zodat onder de koningen uws gelijke niet zal zijn geweest al uw dagen.

14. En indien gij op mijn wegen wandelt en mijn inzettingen en geboden bewaart, zoals uw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik uw leven verlengen.

15. Daarop ontwaakte Salomo, en zie, het was een droom. En toen hij te Jeruzalem gekomen was, stelde hij zich voor de ark van het verbond des Heren en offerde brandoffers en bereidde vredeoffers, en hij richtte een feestmaal aan voor al zijn dienaren.

1 Koningen 3