1 Koningen 2:34-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

34. Daarop ging Benaja, de zoon van Jojada, heen, stiet hem neer en doodde hem, waarna hij in zijn huis in de woestijn begraven werd.

35. En de koning stelde Benaja, de zoon van Jojada, in zijn plaats over het leger aan, en de priester Sadok stelde de koning aan in de plaats van Abjatar.

36. Vervolgens ontbood de koning Simi, en zeide tot hem: Bouw u een huis in Jeruzalem, en vestig u aldaar; gij zult daar niet vandaan gaan, herwaarts noch derwaarts;

37. weet goed, dat gij op de dag, waarop gij daarvandaan gaat en de beek Kidron overschrijdt, zeker sterven zult; uw bloed zal op uw hoofd zijn.

38. En Simi zeide tot de koning: Het is goed; zoals mijn heer de koning gesproken heeft, zo zal uw knecht doen. En Simi woonde geruime tijd te Jeruzalem.

1 Koningen 2