1 Koningen 18:28-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

28. Toen riepen zij luider en maakten zich naar hun gewoonte insnijdingen met zwaarden en speren, totdat zij dropen van bloed.

29. En zodra de middag voorbij was, tot tegen het brengen van het avondoffer, geraakten zij in geestvervoering, maar er kwam geen geluid, en niemand gaf antwoord, of sloeg er acht op.

30. Toen zeide Elia tot het gehele volk: Nadert tot mij. En het gehele volk naderde tot hem. Daarop herstelde hij het altaar des Heren, dat omvergehaald was.

31. Elia nam twaalf stenen naar het getal van de stammen der zonen van Jakob, tot wie het woord des Heren gekomen was: Israël zal uw naam zijn.

32. Hij bouwde met de stenen een altaar in de naam des Heren, en maakte rondom het altaar een groeve ter wijdte van twee maten zaad.

33. Hij schikte het hout, hieuw de stier aan stukken en legde die op het hout.

1 Koningen 18