11. Nu woonde er te Betel een oude profeet, wiens zonen hem de gehele handeling kwamen vertellen, welke de man Gods die dag te Betel verricht had. Ook de woorden die hij tot de koning gesproken had, vertelden zij hun vader.
12. Toen sprak hun vader tot hen: Welke weg is hij gegaan? Daarop duidden zijn zonen hem de weg uit, die de man Gods toen hij uit Juda kwam, gegaan was.
13. Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij de ezel. Zij zadelden hem de ezel; hij besteeg die,
14. ging de man Gods achterna, en trof hem aan, zittende onder een terebint, en hij vroeg hem: Zijt gij de man Gods, die uit Juda gekomen is? En hij antwoordde: Ja.
15. Voorts zeide hij tot hem: Ga met mij naar huis en eet brood.
16. Doch hij zeide: Ik mag niet met u terugkeren noch met u binnengaan, en ik zal met u geen brood eten en geen water drinken aan deze plaats,
17. want ik heb door het woord des Heren deze opdracht: eet geen brood en drink er geen water; en ga niet terug langs de weg, waarlangs gij gekomen zijt.
18. Toen zeide hij tot hem: Ook ik ben een profeet evenals gij, en een engel heeft tot mij gesproken door het woord des Heren: laat hem met u terugkeren naar uw huis, om brood te eten en water te drinken. Hij loog hem dat voor.
19. Daarop keerde deze met hem terug, en at brood in zijn huis en dronk water.
20. Maar terwijl zij aan tafel zaten, kwam het woord des Heren tot de profeet die hem had doen terugkeren,
21. en hij riep tot de man Gods, die uit Juda gekomen was: Zo zegt de Here: omdat gij weerspannig geweest zijt tegen het bevel des Heren, en het gebod dat de Here, uw God, u geboden heeft, niet hebt gehouden,
22. maar teruggekeerd zijt en brood hebt gegeten en water gedronken ter plaatse, waarvan Hij tot u gesproken had: gij moogt er geen brood eten en geen water drinken – daarom zal uw lijk niet komen in het graf uwer vaderen.
23. Nadat hij brood gegeten had en gedronken, zadelde hij de ezel voor de profeet die hij had doen terugkeren.