2. ‘Ik dacht beslist dat je haar haatte,’ verklaarde hij, ‘daarom heb ik haar aan de ceremoniemeester uitgehuwelijkt. Maar hoor eens, haar jongere zusje is nog mooier dan zij. Neem haar maar!’
3. Toen zei Simson: ‘Ik zal onschuldig zijn voor wat ik de Filistijnen nu ga aandoen.’
4. Hij ging weg en ving driehonderd vossen. Hij bond ze twee aan twee met de staarten aan elkaar, met een fakkel ertussen.
5. Toen stak hij de fakkels aan en joeg de vossen door de rijpe korenvelden van de Filistijnen. Alle korenvelden met de korenschoven en het ongemaaide koren brandden tot de grond toe af.
6. Op de vraag wie dat had gedaan, antwoordden de Filistijnen: ‘Simson, omdat zijn schoonvader uit Timna zijn vrouw aan een ander heeft gegeven.’ Toen gingen de Filistijnen het meisje en haar vader halen en ze werden levend verbrand.
7. ‘Ik zal niet rusten voordat ik wraak heb genomen voor deze moord!’ zwoer Simson.
8. Hij richtte een ware slachting onder hen aan en verborg zich daarna in de rotsspleet van Etam.
9. De Filistijnen stuurden daarop een grote legermacht naar Juda, die doordrong tot bij Lechi.
16-17. ‘De een na de ander, sloeg ik duizend man dood, en dat met één ezelskaak!’ zei Simson. Hij gooide de kaak weg. Daarom heet die plaats nog steeds Ramath Lechi, ‘Kaakheuvel’.
18. Maar toen kreeg hij vreselijke dorst en bad: ‘Here, U hebt Israël vandaag door mij zo'n geweldige verlossing gegeven! Moet ik nu van dorst omkomen en in handen vallen van die onbesneden heidenen?’
19. Toen liet God de rots bij Lechi splijten en er kwam water uit. Nadat Simson had gedronken, keerde zijn kracht terug en hij leefde helemaal op. Daarna noemde hij die plaats ‘Bron van de man die aanriep.’ Die bron ligt daar nog steeds.
20. Simson was Israëls leider gedurende de volgende twintig jaar, maar het land bleef in handen van de Filistijnen.