1. Op de dag dat Mozes de opbouw van de tabernakel en de inrichting daarvan voltooide, zalfde hij elk deel van de tabernakel, inclusief het altaar met zijn toebehoren en heiligde het geheel.
2. Toen brachten de leiders van Israël—de stamhoofden die ook de telling hadden geleid—hun offers.
10. De leiders brachten ook wijdingsoffers op de dag dat het altaar werd ingewijd en plaatsten die voor het altaar.
11. De Here zei tegen Mozes: ‘Laat ieder van hen zijn geschenk voor de wijding van het altaar op een andere dag brengen.’
12. Nachson, de zoon van Amminadab, van de stam Juda, bracht zijn geschenk op de eerste dag.
13. Het bestond uit een zilveren schotel, die ongeveer anderhalve kilo woog en een zilveren schaal met een gewicht van bijna achthonderd gram, beide gevuld met fijn meel vermengd met olie.
14. Hij bracht ook een gouden schaal, gevuld met reukwerk, die honderdtien gram woog.
15. Als brandoffer bracht hij een jonge stier, een ram en een eenjarig schaap,
16. als zondoffer een bok
17. en als vredeoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken en vijf eenjarige schapen.
18-23. De volgende dag bracht Netanel, de zoon van Suar, het stamhoofd van Issachar, zijn geschenken en offers. Deze waren precies gelijk aan wat Nachson de dag tevoren had gebracht.
24-29. De derde dag kwam Eliab, de zoon van Chelon, stamhoofd van Zebulon, met zijn offers. Ook deze waren gelijk aan wat de twee voorgaande leiders hadden gebracht.