5-6. Na het vertrek uit Rameses reisden de Israëlieten via Sukkot en Etam, dat aan de rand van de woestijn ligt, naar
38. Terwijl zij aan de voet van de berg Hor verbleven, gaf de Here de priester Aäron opdracht de berg te beklimmen en daar stierf hij. Dit gebeurde in het veertigste jaar na het vertrek van het volk Israël uit Egypte.
39. Aäron was 123 jaar oud en hij stierf op de eerste dag van de vijfde maand.
40. Toen hoorde de Kanaänitische koning van Arad dat het volk Israël zijn land naderde.
41. Na met hem te hebben afgerekend, reisden de Israëlieten van de berg Hor naar Salmona,
42. vandaar naar Punon,
43. vandaar naar Obot,
44. vandaar naar Ijje-Haäbarim, aan de grens van Moab.
45. Toen reisden zij verder naar Dibon-Gad,
46. vandaar naar Almon-Diblataïm en
47. toen verder naar het gebergte Abarim, dichtbij de berg Nebo.
48. Zo kwamen zij ten slotte op de vlakte van Moab aan de Jordaan tegenover Jericho.
49. Daar sloegen zij hun kamp op verschillende plaatsen langs de Jordaan op, van Bet-Hajjesimot tot Abel-Hassittim, op de vlakte van Moab.
50-51. Terwijl zij daar verbleven, droeg de Here Mozes op het volk Israël het volgende te vertellen: ‘Wanneer u de rivier de Jordaan oversteekt en het land Kanaän binnentrekt,