Numeri 22:1-8 Het Boek (HTB)

1. Hierna braken de Israëlieten op en reisden naar de vlakten van Moab. Ten oosten van de Jordaan, tegenover Jericho, sloegen zij hun kamp op.

2-4. Toen koning Balak van Moab, de zoon van Sippor, besefte hoeveel mensen daar verbleven en ook nog hoorde wat zij met de Amorieten hadden gedaan, werden hij en zijn onderdanen erg bang. Balak pleegde overleg met de vorsten van Midjan en zei: ‘Als wij niet oppassen, zullen die Israëlieten ons land afgrazen als een kudde ossen die een weiland kaalvreet!’

5-6. Daarom stuurde koning Balak boodschappers naar Bileam (de zoon van Beor) die in zijn vaderland Petor dicht bij de Eufraat woonde. Hij smeekte Bileam hem te komen helpen met de woorden: ‘Er is hier een volk uit Egypte aangekomen dat het hele land in beslag neemt. Ze hebben hun kamp recht tegenover mij opgeslagen! Kom alstublieft hierheen en vervloek hen voor mij, zodat ik hen uit mijn land kan verdrijven. Want ze zijn mij te sterk. U staat erom bekend dat uw zegen ook werkelijk een zegen is en dat ieder die door u wordt vervloekt, ook werkelijk ís vervloekt.’

7. De boodschappers die hij stuurde, behoorden tot de hoogste leiders uit Moab en Midjan. Zij zochten Bileam op met het loon voor zijn waarzegging al in de hand en legden hem uit wat Balak van hem wilde.

8. ‘Blijf hier vannacht,’ zei Bileam, ‘en morgenochtend zal ik jullie zeggen wat de Here wil dat ik zeg.’ Dat deden zij.

16-17. Zij kwamen bij Bileam met de boodschap: ‘Koning Balak smeekt u te komen. Hij zal u rijk belonen en alles doen wat u zegt. Alles wat u maar wilt, als u maar met ons mee komt en dat volk vervloekt!’

22-23. Maar God was toornig omdat Bileam meeging naar Moab en Hij stuurde zijn Engel, die Zich op de weg opstelde om tegen Bileam op te treden. Bileam reed intussen op zijn ezelin verder met twee dienaren bij zich. Plotseling zag Bileams ezelin de Engel van de Here met getrokken zwaard op de weg staan. Zij rende de weg af, een veld in, maar Bileam sloeg haar terug naar de weg.

Numeri 22