2-3. Uw broeders van de stam Levi zijn uw assistenten, maar alleen u en uw zonen mogen de heilige taken in de tabernakel uitvoeren. De Levieten moeten er voor oppassen dat zij geen heilige voorwerpen of het altaar aanraken, anders vernietig Ik hen en u.
11. Alle andere geschenken die voor het altaar als beweegoffer aan Mij worden geofferd, zijn voor u en uw gezinnen, zowel voor de zonen als de dochters. Want al uw gezinsleden mogen dit eten, mits zij op dat moment rein zijn.
12. Ook voor u zijn de geschenken, die het volk aan de Here brengt van de eerste opbrengsten van hun oogst: het beste van de olijfolie, de wijn, het graan
13. en de andere gewassen. Uw gezinnen mogen hiervan eten, mits zij op dat moment rein zijn.
14-15. Zo zal alles wat aan de Here is gewijd, van u zijn, ook de eerstgeboren zonen van het volk Israël en het eerstgeborene van hun vee.
16. U mag echter nooit de eerstgeboren zoon of de eerstgeborenen van dieren die Ik als voedsel verboden heb, aannemen, in plaats daarvan moet voor ieder eerstgeboren kind een betaling van vijfenvijftig gram zilver worden gedaan. Dat geld moet worden gebracht als het kind een maand oud is.
17. Het eerstgeboren jong van koeien, schapen en geiten mag niet worden teruggekocht, want het is heilig. Het bloed daarvan moet op het altaar worden gesprenkeld en het vet zal als vuuroffer worden verbrand, het is aangenaam voor de Here.
18. Het vlees van deze dieren is voor u, met inbegrip van de borst en de rechterschouder die voor het altaar als beweegoffer aan de Here zijn geofferd.
19. Ja, Ik heb u al de beweegoffers gegeven die het volk van Israël aan de Here brengt. Zij zijn het voedsel voor u en uw gezinnen, dat is een duurzame overeenkomst tussen de Here en u en uw nakomelingen.
20. U, als priester, mag geen land in eigendom hebben noch een andere bron van inkomsten, want Ik ben alles wat u nodig hebt.
21. Wat de stam Levi betreft, uw familie, zij zullen voor hun werk worden betaald uit de tienden die het hele land Israël opbrengt.
22. Van nu af aan mogen Israëlieten die geen priester of Leviet zijn, het heiligdom niet meer betreden. Als zij dat wel doen, zullen zij schuldig worden verklaard en sterven.
23. Alleen de Levieten zullen het werk daar doen en verantwoordelijk zijn voor de fouten die zij maken. Dit is een eeuwigdurende regel voor Israël, dat de Levieten geen eigendommen mogen bezitten in Israël.
24. Want de tienden van het volk, met een bewegend gebaar voor het altaar aan de Here geofferd, zullen voor de Levieten zijn. Dat is hun erfenis, daarom hebben zij geen eigendommen nodig.’