4. Dat idee sloeg aan in het kamp. ‘Laten wij een leider kiezen die ons kan terugbrengen naar Egypte,’ schreeuwden zij.
5. Toen wierpen Mozes en Aäron zich in het bijzijn van het volk Israël met hun gezicht op de grond.
6. Twee van de spionnen, Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, begonnen hun kleren te scheuren
7. en zeiden tegen het verzamelde volk: ‘Het land dat voor ons ligt, is prachtig en de Here is ons welgezind.
8. Daarom zal Hij ons veilig dat land binnenbrengen en het ons geven. Het is erg vruchtbaar, een land dat overvloeit van melk en honing.
9. Mensen, kom toch niet in opstand tegen de Here! Wees niet bang voor de inwoners van dat land. Wij zullen hen overwinnen want zij zijn als brood voor ons. De Here staat aan onze kant en beschermt hen niet langer! Daarom moeten wij niet bang voor hen zijn!’
12. Ik zal hen verstoten en vernietigen door de pest en ú tot een volk maken dat veel groter en machtiger is dan zij!’
13. ‘Maar wat zullen de Egyptenaren zeggen als zij dat horen?’ hield Mozes de Here voor. ‘Zij hebben kennis gemaakt met uw kracht toen U uw volk uit hun land redde.
14. Zij hebben die verhalen ook aan de inwoners van dit land verteld en die weten maar al te goed dat U aan de kant van Israël staat en persoonlijk met het volk spreekt. Zij zien de wolk en de zuil van vuur boven ons en weten dat U ons dag en nacht leidt en beschermt.
15. Als U nu uw volk doodt, zullen de volken die uw faam kennen, zeggen:
16. “De Here moest hen wel doden, want Hij was niet in staat voor hen te zorgen in de woestijn. Hij was niet machtig genoeg hen het land binnen te brengen, waarvan Hij had gezworen dat Hij het hun geven zou.”
19. Och, ik smeek U, vergeef de zonden van dit volk in uw grote onveranderlijke liefde, zoals U dat deed met de zonden die zij deden tijdens de reis van Egypte naar hier.’
22. dat geen van de mannen die mijn glorie kennen en de wonderen gezien hebben die Ik in Egypte en in de woestijn heb gedaan, het land zullen zien. Want zij hebben tienmaal geweigerd Mij te gehoorzamen en te vertrouwen.
23. Daarom zullen zij het land niet zien dat Ik de afstammelingen van dit volk heb beloofd.
24. Mijn dienaar Kaleb is daarentegen met een andere geest vervuld. Hij heeft Mij trouw gehoorzaamd. Ik zal hem het land binnenbrengen dat hij als spion heeft gezien en zijn kinderen zullen hun erfdeel van het land krijgen.
25. Maar omdat het volk Israël zo bang is voor de Amalekieten en de Kanaänieten, die in de dalen wonen, moet u morgen terugkeren naar de woestijn en in de richting van de Rietzee trekken.’