7. Wanneer een knecht thuiskomt van het land, waar hij heeft geploegd of de dieren heeft verzorgd, gaat hij niet meteen zitten eten.
8. Nee, hij maakt eerst het eten voor zijn heer klaar en bedient hem. Pas dan kan hij zelf gaan eten.
9. Zijn heer bedankt hem niet, want de knecht heeft niet meer dan zijn plicht gedaan.
10. Voor jullie geldt hetzelfde. Als je doet wat je moet doen, mag je niet op een compliment rekenen. Je hebt niet meer dan je plicht gedaan.’
11. Op weg naar Jeruzalem kwam Jezus bij de grens tussen Galilea en Samaria.
12. Toen Hij een dorp binnenging, liepen tien melaatse mannen Hem tegemoet.
13. Ze bleven op een afstand staan en riepen: ‘Meester! Jezus! Heb medelijden met ons!’
14. Hij keek hen aan en zei: ‘Ga naar de priester om te laten zien dat u genezen bent.’ Terwijl ze gingen, verdween hun melaatsheid.
15. Een van hen kwam bij Jezus terug en juichte: ‘Wat is God goed! Ik ben genezen!’
16. Hij viel uit eerbied languit voor Jezus neer, met zijn gezicht in het stof. En hij dankte Hem voor wat Hij had gedaan. Deze man was een Samaritaan.
17. Jezus vroeg: ‘Zijn niet al die tien mannen genezen? Waar zijn de negen anderen?
18. Is alleen deze man teruggekomen om God te prijzen en te danken? En hij is niet eens een Jood!’