1. De Here zei tegen Mozes:
2. ‘Breng Aäron en zijn zonen naar de ingang van de tabernakel, samen met hun kleding, de zalfolie, de stier van het zondoffer, de twee rammen en de mand met ongezuurde broden.
3. Laten alle Israëlieten zich daar verzamelen.’
4. Daarop werden alle Israëlieten bijeengeroepen bij de ingang van de tabernakel.
5. Mozes zei tegen hen: ‘Wat ik nu ga doen, heeft de Here mij opgedragen.’
6. Toen liet hij Aäron en zijn zonen naar voren komen en waste hen met water.
18-19. Daarna bracht Mozes de ram van het brandoffer en bood die de Here aan. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier, waarna Mozes het slachtte en het bloed rondom tegen het altaar sprenkelde.
25-26. Toen nam hij het vet, de staart, het vet van de ingewanden, het aanhangsel van de lever, de beide nieren met hun vet en de rechterschenkel en legde daar bovenop een dunne ongezuurde koek, een geoliede broodkoek en een dunne koek, alles uit de mand die daar voor de Here was neergezet.