2. ‘Als iemand tegen Mij zondigt door te weigeren iets dat hij heeft geleend of gehuurd, terug te geven of door te weigeren iets terug te geven dat hem is toevertrouwd of door roof of door zijn volksgenoot af te persen,
3. of door een verloren voorwerp te vinden en daarover te liegen en te zweren dat hij het niet heeft,
6. Zijn schuldoffer moet een ram zonder gebreken zijn, naar een vastgestelde waarde.
7. Hij zal het naar de priester brengen en die zal de zonde waaraan hij schuldig is, verzoenen voor de Here en het zal hem worden vergeven.’
8. Toen zei de Here tegen Mozes:
9. ‘Geef Aäron en zijn zonen de volgende voorschriften betreffende het brandoffer: het brandoffer zal de hele nacht op het vuur van het altaar blijven liggen, terwijl het vuur blijft branden.
19-20. En de Here zei tegen Mozes: ‘Op de dag dat Aäron en zijn zonen tot priester worden gezalfd en gewijd, moeten zij de Here een spijsoffer brengen: 2,2 liter fijn meel, waarvan de ene helft 's morgens en de andere helft 's avonds moet worden geofferd.
21. Het moet op een bakplaat met olijfolie worden gemengd en gebakken en daarna aan de Here worden geofferd. De brandende stukken van het spijsoffer zullen aangenaam zijn voor de Here.
22-23. Als de zonen hun vaders opvolgen als priester, moet dit offer op hun inwijdingsdag worden gebracht. Dit is een regel die altijd van kracht blijft. Dit spijsoffer moet in zijn geheel voor de Here worden verbrand. Niets ervan mag worden gegeten.’
24. Toen sprak de Here opnieuw tegen Mozes en zei:
25. ‘Zeg tegen Aäron en zijn zonen dat dit de voorschriften betreffende het zondoffer zijn: dit offer is allerheiligst en moet voor de ogen van de Here worden geslacht.
26. De priester die deze offerdienst uitvoert, zal het vlees van het offer in de voorhof van de tabernakel eten.
27. Alleen zij die geheiligd zijn—de priesters—mogen dit vlees aanraken. Alles wat met het vlees in aanraking komt, is geheiligd. Als bloed op de kleren van de priester spat, moet dat kledingstuk op een heilige plaats worden gewassen.
28. De stenen pot waarin het vlees is gekookt, moet worden stukgeslagen. Als het vlees in een koperen pot is gekookt, moet die pot worden geschuurd en met water worden omgespoeld.
29. Iedere mannelijke priester mag van dit offer eten, maar alleen zij, want het is allerheiligst.
30. Geen enkel zondoffer echter, waarvan het bloed de tabernakel is binnengebracht om er in het heiligdom verzoening mee te doen, mag worden gegeten. Het moet in zijn geheel voor de Here worden verbrand.’