3-4. Voordat het leger naar Ai trok, stuurde Jozua 's nachts dertigduizend van zijn dapperste mannen naar de andere kant van Ai, waar zij in een hinderlaag moesten gaan liggen, niet te ver van de stad en klaar om toe te slaan.
26. want Jozua hield zijn speer op Ai gericht tot ook de laatste overlevende dood was.
27. Alleen het vee en de buit werden niet vernietigd, want de troepen van Israël hielden die voor zichzelf zoals de Here tegen Jozua had gezegd.
28. Zo werd Ai in één grote puinhoop veranderd. Dat is het nu nog steeds.
29. Jozua liet de koning van Ai aan een boom ophangen. Bij zonsondergang liet hij het lijk naar beneden halen en wierp het voor de stadspoort op de grond. Hij stapelde er grote stenen overheen, het staat er nu nog precies zo.
30. Toen bouwde Jozua op de berg Ebal een altaar voor de Here, de God van Israël,
31. zoals Mozes in zijn wetboek had bevolen: ‘Maak voor Mij een altaar van stenen die niet gebroken of uitgehouwen zijn.’ Op dit altaar brachten de priesters de Here brandoffers en vredeoffers.
32. Zichtbaar voor het oog van de Israëlieten, graveerde Jozua de wetten van Mozes in de stenen van het altaar.