3. Daarom kregen zij enkele steden met de weidegrond daar omheen.
19. Zo werden in totaal dertien steden aan de priesters, de nakomelingen van Aäron, overgedragen.
25. De halve stam van Manasse gaf de steden Taänach en Gath-Rimmon met de omringende weidegronden.
26. Zo kreeg de rest van de Kehatieten in totaal tien steden toegewezen.
27. De nakomelingen van Gerson, een andere groep Levieten, ontvingen twee steden met weidegrond van de stam van Manasse: de vrijstad Golan in Basan en Beësthera.
30-31. De stam van Aser gaf vier steden met weidegrond: Misal, Abdon, Helkath en Rechob.
32. De stam van Naftali gaf de vrijstad Kedes in Galilea, Hammoth-Dor en Kartan.
33. Zo werden er dertien steden met de bijbehorende grond toegewezen aan de Gersonieten.
34-35. De overblijvende Levieten—de Merarieten—kregen van de stam van Zebulon de volgende vier steden met weidegrond: Jokneam, Karta, Dimna en Nahalal.
36-37. De stam van Ruben gaf hun Beser, Jahza, Kedemoth en Mefaäth, ook elk met weidegrond.
38-39. Van de stam van Gad kregen zij de volgende vier steden met de omliggende weidegrond: de vrijstad Ramot in Gilead, Machanaïm, Chesbon en Jazer.