Job 6:1-23 Het Boek (HTB)

1. Job antwoordde:

2. ‘Als mijn zorgen gemeten konden worden en mijn verdriet gewogen kon worden,

3. dan zouden zij zwaarder blijken dan het zand van duizend stranden. Daarom sprak ik zo overhaast!

4. De Here heeft mij met zijn pijlen neergeschoten, zijn giftige pijlen zijn diep in mijn hart gedrongen. Al Gods rampen zijn op mij losgelaten!

10. Dan zou ik toch nog troost vinden, vreugde kennen ondanks deze ondraaglijke pijn, want de woorden van de heilige God heb ik niet verwaarloosd.

11. Och, waarom houdt mijn kracht mij nog op de been? Hoe kan ik het geduld opbrengen te wachten op mijn dood?

12. Ben ik soms zo sterk als een steen? Is mijn lichaam soms van koper?

13. Ik ben echt volkomen hulpeloos en heb geen enkele hoop meer!

14. Wie geen medelijden heeft met een vriend die lijdt, toont geen ontzag voor de Almachtige.

15-17. Mijn broeders zijn net zo onbetrouwbaar als een beek die stijgt als er ijs en sneeuw liggen, maar verdroogt wanneer het heet wordt.

18-21. Karavanen wijken van hun route af, dringen steeds verder de woestijn in, waar zij uiteindelijk omkomen. Zo hebben de karavanen uit Tema en Seba hoopvol naar water gezocht, maar hun hoop werd beschaamd. En zo is ook mijn vertrouwen in u verdwenen, geschrokken keert u mij de rug toe en weigert mij te helpen.

22. Maar waarom dan? Heb ik u ooit gevraagd mij een geschenk uit uw rijkdom te geven?

23. Heb ik ooit uw hulp ingeroepen tegen vijanden en ruziemakers?

Job 6