1. ‘Kunt u de prooi verzorgen voor een leeuwin en de honger van haar jongen stillen,
2. die in het hol of in het struikgewas liggen te wachten?
3. Wie zorgt voor de raven wanneer hun jongen tot God roepen en hongerig door het nest kruipen?
4. Weet u wanneer de berggeiten hun jongen werpen en de hinden moeten kalven?
5-6. Weet u hoeveel maanden zij moeten dragen voordat zij zich krommen om hun jongen te werpen en van die last verlost zijn?
7. Hun jongen groeien op in het open veld, waarna zij hun ouders verlaten en nooit meer bij hen terugkeren.
8. Wie laat de wilde ezels vrij rondlopen, wie heeft hun touwen losgemaakt?
9. Ik heb hun een leefgebied gegeven in de wildernis en de zoutvlakten.
24-26. Hij woelt vrolijk met zijn hoeven de grond om en is trots op zijn kracht. En wanneer hij ten strijde trekt, toont hij geen angst voor het zwaard en gaat hij er niet vandoor als de pijlkoker klettert en speren en lansen blinken.
34-35. De Here vervolgde: ‘Wilt u nog steeds redetwisten met de Almachtige en Hem verbeteren? Of is dit genoeg? Kan de man die Mij wilde bekritiseren, Mij nu ook de antwoorden geven?’