1. Toen gaf de Here Job vanuit een storm zijn antwoord:
2. ‘Wie is het die door onzinnig gepraat mijn besluiten onbegrijpelijk probeert te maken?
3. Maak u maar klaar, zet u schrap, want Ik ga u vragen stellen om te zien wat u weet.
4. Waar was u toen Ik het fundament legde voor deze aarde? Zeg het Mij, u weet immers zoveel!
5. Weet u hoe haar afmetingen werden vastgesteld en wie dat alles heeft nagemeten? Kom, vertel op!
17-18. Heeft men u verteld waar u de poorten van het dodenrijk kunt vinden? Hebt u ook maar enig begrip van de afmetingen van de aarde? Vertel het Mij maar als u het weet!
22-23. Bent u in de opslagplaatsen van de sneeuw geweest of hebt u gezien waar de hagel wordt gemaakt en opgeslagen ligt? De sneeuw en hagel die Ik heb bewaard voor de tijd van oorlog en rampen.
25-27. Wie groef het kanaal voor de stortregens? Wie baande een weg voor het onweer en zorgde ervoor dat de regen in barre woestijnen neervalt, zodat de gescheurde en troosteloze bodem wordt doordrenkt met water en het jonge gras weer kan opschieten?
37-38. Wie is wijs genoeg om de wolken te tellen en ze als waterkruiken uit te gieten, zodat het stof op de aarde tot harde klei wordt?’