1. De drie mannen wilden Job geen antwoord meer geven, omdat hij bleef volhouden dat hij onschuldig was.
2. Toen werd Elihu, de zoon van de Buziet Baracheël uit de familie van Ram, kwaad omdat Job volhield dat hij onschuldig was tegenover God.
3. Maar hij was ook boos op de drie vrienden van Job die hem wel hadden veroordeeld, maar zijn argumenten niet konden weerleggen.
4. Elihu had nog niets gezegd omdat de drie anderen ouder waren dan hij.
5. Maar toen hij zag dat zij geen antwoord meer wisten te geven, nam hij met een boos gezicht het woord en zei:
11-12. Ik heb een tijdje gewacht en ondertussen geluisterd naar wat u te zeggen had, maar geen van uw argumenten heeft Job ervan overtuigd dat hij een zondaar is.
21-22. Ik zal proberen voor niemand partij te kiezen, ik zal ook niemand vleien, want als ik dat zou doen, zou God mijn Schepper mij zonder meer wegvagen.’