Job 30:1-6 Het Boek (HTB)

1. ‘Maar nu word ik bespot door mensen die veel jonger zijn dan ik, jonge mannen wiens vaders niet goed genoeg zijn om op mijn herdershonden te passen.

2. Trouwens, hoe zou de kracht van hun handen mij hebben kunnen helpen, nu hun levenskracht is vergaan?

3. Uitgeput door de honger hebben zij 's nachts rondgezworven, in verschroeid land, in verlaten woestijnen.

4. Daar eten ze de zoutige neerslag van het struikgewas en de wortels van de brem,

5. omdat zij als dieven uit de beschaafde wereld zijn verdreven.

6. Nu houden zij zich op in uitgedroogde rivierbeddingen, in grotten en tussen de rotsen.

28-29. Ik loop treurend rond, zonder hoop op licht. Ik sta in het midden van de gemeente en roep om hulp. Maar ik kan net zo goed niet roepen, want in hun ogen ben ik een broer van de jakhalzen en een metgezel van de struisvogels.

Job 30