8. terwijl je een vooraanstaand man was, een geëerd landeigenaar!
9. Je stuurde weduwen weg zonder hen te helpen en hebt wezen van hun rechten beroofd.
12. God is zo machtig, Hij woont hoger dan de hemelen, hoger dan de sterren.
13. Maar dan zeg jij: “Daarom kan Hij niet zien wat ik doe. Hoe kan Hij door de dikke duisternis heen iets beoordelen?
14. Want Hij is omringd door zware wolken, zodat Hij ons niet kan zien. Hij is ver boven ons verheven en wandelt door de hemelse zalen.”
17. Want zij zeiden tegen God: “Laat ons met rust, God! Wat kunt U nu voor ons doen?”
18. Maar tegelijkertijd vergaten zij dat Hij hun woningen met allerlei goede dingen had gevuld. Daarom moet ik niets hebben van de houding van de goddelozen.