Job 21:30-32-34 Het Boek (HTB)

4. Mijn klacht richt zich toch niet tot mensen, maar tot God. Daarom ben ik ook zo ongeduldig.

5. Bekijk mij met afschuw en sla je hand verschrikt voor de mond.

6. Als ik hier diep over nadenk, word ik er zelf bang van en begin ik te beven.

7. Waarom bereiken de goddelozen een hoge leeftijd en wordt hun macht steeds groter?

8. Tijdens hun leven zien zij hun kinderen en kleinkinderen opgroeien en volwassen worden.

9. In hun huizen is vrede, angst is voor hen een onbekend gevoel en God straft hen niet.

30-32. Dat de goddeloze mens op de onheilsdag wordt gespaard en aan de toorn weet te ontsnappen. Niemand wijst hem in het openbaar op zijn fouten. Niemand zet hem zijn misdaden betaald. En bij zijn graf wordt een erewacht opgesteld.

33. Bij zijn begrafenis wordt hij naar de plaats gebracht, waar de zachte aarde hem zal bedekken. Zo gaat het nu altijd, zo ging het voor hem en zo gaat het ook na hem.

34. Hoe denken jullie mij dan te kunnen troosten met de onzin die jullie uitkramen. Al jullie antwoorden zijn niets dan leugens!’

Job 21