1. Job antwoordde Zofar:
2-3. ‘Luister nu toch naar mij, dat zou al een hele troost zijn. Je kunt doorgaan met spotten wanneer ik ben uitgesproken.
4. Mijn klacht richt zich toch niet tot mensen, maar tot God. Daarom ben ik ook zo ongeduldig.
5. Bekijk mij met afschuw en sla je hand verschrikt voor de mond.
6. Als ik hier diep over nadenk, word ik er zelf bang van en begin ik te beven.
7. Waarom bereiken de goddelozen een hoge leeftijd en wordt hun macht steeds groter?
8. Tijdens hun leven zien zij hun kinderen en kleinkinderen opgroeien en volwassen worden.
10-13. Hun vee is gezond en vruchtbaar, zij hebben veel kinderen die een gelukkig leven leiden en hun kleinkinderen vullen hun tijd met zingen en dansen en musiceren op trommel, citer en fluit. Zij zijn welgesteld en hoeven zichzelf niets te ontzeggen. Zelfs wanneer ze sterven, gebeurt dat in alle rust en vrede.
23-24. De een sterft wanneer hij nog gezond is en weldoorvoed een rustig en vredig leven leidt.
30-32. Dat de goddeloze mens op de onheilsdag wordt gespaard en aan de toorn weet te ontsnappen. Niemand wijst hem in het openbaar op zijn fouten. Niemand zet hem zijn misdaden betaald. En bij zijn graf wordt een erewacht opgesteld.