1. ‘Ik ben het leven moe. Laat mij maar rustig klagen en mijn bitterheid en bedroefdheid onder woorden brengen.
10. Als melk hebt U mij uitgegoten, als kaas hebt U mij laten stremmen.
11. U gaf mij een huid en vlees en doorweefde mij met beenderen en spieren.
12. U gaf mij het leven, was goed en vriendelijk voor mij en uw goede zorgen hebben mij bewaard.
13-14. Toen U mij maakte, was U al van plan mij te straffen, als ik zou zondigen.